Vesting van Kouty ligt op een eilandje in een meertje, ontstaan van de oorspronkelijke gracht. Meertje en het eilandje zijn in de vorm van een ellips, de langere as van het meertje is slechts 27 m, van het eilandje 18m. Van de vesting is alleen een torso van de dikke muren bewaard gebleven, tot de hoogte van de eerste verdieping, met openingen van de voormalige ingang en de overblijfselen van vlakke gewelven.
Kouty is voor het eerst in 1368 vermeld, toen de heren Předota en Svatomír werden genoemd, van de landadel van Němčice en Sedlec. In 1394 was Kouty door Jarohněv Kejhák van Křečovice gehouden, en zijn familie bleef de vesting tot de tweede helft van de 16de eeuw houden. Oorspronkelijk kleine vesting met torens, omgeven door een watergracht, was aan het einde van de 15de en het begin van de 16de eeuw uitgebreid met een aangebouwd object. In 1546 werd er over een „oud huis“, „nieuw huis“ en „herberg“ geschreven. Voor deze nieuwbouw moest men de bouwplaats vergroten door een deel van de gracht vol te storten. Na Alžběta Benedová van Kouty (overleden in 1574) was Kouty door haar dochter Eliška Voračická geërfd, vrouw van Bořek Nepoliský van Záchrašťany. Die verkocht Kouty in 1600 aan Jiřík Vít van Rzavé, daarna was het goed in 1606 door Kunka Talmberková van Říčany gekocht. Haar echtgenoot Jan van Talmberk was eigenaar van de naburige Smilkov en zo bleef Kouty daarna met dat landgoed verbonden. De vesting was niet meer de zetel van de eigenaars ervan en begon te vervallen. In de 18de eeuw stond het er nog, maar in 1813 waren de muren gesloopt.